Orgelwerken
Nederlandse
Bachvereniging:
“In Bachs tijd waren er, simpel gesteld, twee theoretische
componeermodellen. De moderne stijl was wat we nu meestal met barokmuziek
associëren: snelle loopjes, harmonische wendingen, plotselinge dissonanten,
contrasten in tempo en dynamiek. De stile antico was de oude stijl,
volgens de compositieregels die in de zestiende eeuw de norm waren. Sinds het
begin van de zeventiende eeuw bleef die naast de nieuwe stijl bestaan. De stile
antico werd gekenmerkt door rustig en vooral stapsgewijs lopende lijnen en
meestal weinig harmonische strapatsen. In Bachs tijd werd de stile antico geassocieerd
met kerkmuziek, statigheid en plechtigheid. Bach beheerste beide stijlen – oud
en nieuw - tot in de puntjes en kon ze naar zijn hand zetten. Ook in BWV 589
doet hij dat. Ritmisch blijft alles ‘antico’, en het beginthema keert
voortdurend, volgens de regels van de stijlvorm, door het hele stuk heen in
alle stemmen terug. Maar harmonisch wordt het stukje bij beetje avontuurlijker.
Bach begint verder af te dwalen van de begintoonsoort en nog weer verderop
sluipen er af en toe chromatische passages binnen. Kort voor het eind, vlak
voordat het pedaal op de lange en lage slotnoot stil blijft staan, houdt hij de
luisteraar nog even bij de les met een duidelijk ‘moderne’ harmonische
wending. ‘Stile antico’, jazeker, maar wel in een modern jasje.”
Allabreve in D groot - Ton Koopman


Geen opmerkingen:
Een reactie posten