Schemellis Gesangbuch
BWV 465 ‘Ich
freue mich in dir’
Tekst: Kaspar Ziegler
(1697)
Melodie: onbekend (1539)
Ook dit lied is met diverse melodieën bekend, onder andere in cantate BWV 133 met dezelfde titel.
Sacred Song 'Ich freue mich in dir' BWV 465 - Mertens – Koopman
J.S. Bach: Ich freue mich in dir, BWV 465 · Hilde Rössel-Majdan · Richard Harand · Franz Holetschek
(verzen in vetgedrukte letters, gezet door Bach)
Ich freue mich in dir
Und heiße dich willkommen,
Mein liebstes Jesulein;
Du hast dir vorgenommen,
Mein Brüderlein zu sein.
Ach, ein wie süßer Ton!
Wie freundlich sieht er aus,
Der große Gottessohn!
Gott senkt die Majestät,
Sein unbegreiflich Wesen,
In eines Menschen Leib;
Nun muß die Welt genesen.
Der allerhöchste Gott
Spricht freundlich bei mir ein,
Wird gar ein kleines Kind
Und heißt mein Jesulein.
Wie lieblich klingt es mir,
Wie schallt es in die Ohren!
Es kann durch Stahl und Erz
Durch harte Felsen bohren,
Das liebste Jesulein.
Wer Jesum recht erkennt,
Der stirbt nicht, wenn er stirbt,
Sobald er Jesum nennt.
Wohlan,
so will ich mich
An dich, o Jesu, halten,
Und sollte gleich die Welt
In tausend Stücke spalten.
O Jesu, dir, nur dir,
Dir leb' ich ganz allein,
Auf dich, allein auf dich,
Mein Jesu, schlaf' ich ein.
Kaspar Ziegler (Dichter), geboren: 15 september 1621
- Leipzig, overleden: 17 april 1690 – Wittenberg.
Kaspar [Caspar] Ziegler was een Duitse dichter. Van 1638 tot 1654, toen hij
rechten en theologie studeerde in Leipzig, was Ziegler actief als
amateurdichter. Van 1654 tot aan zijn dood was hij een belangrijk hoogleraar
rechten en uiteindelijk rektor aan de Universiteit van Wittenberg en een
prominent ambtenaar aldaar, en had hij vrijwel geen contact meer met de
kunsten.
Kaspar Ziegler, een vriend van Johann Rosenmüller en Heinrich Schütz, oefende
enige invloed op beiden uit. Zijn poëzie, blijkbaar voornamelijk gewijd, diende
als gelegenheidsmuziek, en enkele gedichten werden koraalteksten. Belangrijker
nog is dat zijn verhandeling Von den Madrigalen (?Leipzig, 1653, uitgebreid
2/1685; red. D. Glodny-Wiercinski, Frankfurt, 1971), geschreven op verzoek van
H. Schütz, regels voor Duitse madrigaalpoëzie bevatte die vervolgens tot ver in
de 18e eeuw in acht werden genomen. Tot dan toe hadden Duitse dichters geen
teksten geleverd die vergelijkbaar waren met Italiaanse madrigalen, maar na
analyse van de structuur van de Italiaanse gedichten paste Ziegler deze aan de
eigenaardigheden van de Duitse prosodie aan. Het Duitse madrigaal moet uit een
willekeurig aantal regels bestaan, meestal zeven tot elf en zelden minder dan
vijf of meer dan zestien; de regels moeten zeven of elf lettergrepen hebben als
de uitgang vrouwelijk is, zes of tien lettergrepen als deze mannelijk is; een
caesuur is optioneel in regels van tien of elf lettergrepen; het rijmschema
varieert, maar er mogen niet meer dan drie opeenvolgende regels zonder rijm
voorbijgaan; en alleen authentieke rijmen worden in aanmerking genomen. Als
relatief vrij, niet-strofisch gedicht leent het Duitse madrigaal zich
uitstekend voor recitatief. Zo werd het ook gebruikt, zelfs door J.S. Bach.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten