BWV 450 'Die bittre Leidenszeit beginnet abermal'
Tekst: Heinrich Elmenhorst (1681)
Melodie: Johann
Wolfgang Franck (1681)
Die bittre Leidenszeit beginnet abermal
und breitet kläglich aus die große Pein und Qual,
darin mein Jesus sich so willig hat gegeben
O Leiden! voller Gnad und reiner Himmelslieb,
wozu sein treues Herz den frommen Heiland trieb,
wer kann die Liebe doch nach Würden gnug erheben!
Rinnet, ihr Tränen, mit völligem Lauf,
höret von Laufen ja nimmermehr auf!
Dieweil mein Heil und Teil anitzt verliert sein Leben,
anitzt verliert sein Leben.
Ach! sollt ich Sünder noch itzt meine Lebenszeit
vollbringen hier in Lust, dafür in Ewigkeit,
der Höllen Marterpein und ewgen Jammer leiden?
Wer könnte solchen Schmerz von mir einst nehmen hin?
Ach, wehe mir! dass ich so sündlich worden bin,
und müsste sein von Gott auf ewig abgeschieden.
Fließet, ihr Augen, mit Wasser und Blut,
kein Geschöpfe die Hilfe mir tut;
jedoch wird noch mein Angst und Joch verkehrt in Freuden,
die Angst verkehrt in Freuden.
Mein Jesus stellet sich als meinen Bürgen dar,
von meiner Sünden Meng, so mehr als Haupteshaar,
ergriffen. Höret doch, wie er am Ölberg klaget
Itzt wird uns seine Not vor Augen recht gemalt,
auch wie mit seinem Blut die Handschrift ist bezahlt,
von ihm Gesetz und Fluch, ja Höll und Tod verjaget.
Sehets, ihr Augen, bedenk es, mein Herz,
höre den Jammer, empfinde den Schmerz.
Doch gläub und bleib an Leib
und Seel nur unverzaget,
an Leib und Seele unverzaget.
Mein Jesu! hilf, dass ich dein Leiden recht bedenk
und mich in Andacht tief in deine Wunden senk,
damit mich nicht die Welt von deiner Liebe treibe
Insonderheit verleih, dass deine Passion,
Angst, Bande, Geißel, Spott und scharfe Dornekron,
auch Kreuzestod, dein Geist mir tief ins Herz einschreibe.
Lass mich stets denken, mein Jesu, an dich,
und dass in Buße ich kreuzige mich
Gib mir, dass dir ich hier und ewig dankbar bleibe,
dir ewig dankbar bleibe.
Heinrich of Hinrich Elmenhorst (* 19 oktober 1632 in
Parchim; † 21 mei 1704 in Hamburg) was een Duitse theoloog, liederenschrijver
en auteur van operalibretto's. Elmenhorst werd weliswaar in Parchim geboren,
maar was een zoon van Hamburgse ouders. In Hamburg zou hij zijn hele leven
doorbrengen. In 1650 schreef hij zich in Jena in om lutherse theologie te
studeren, die hij later in Wittenberg en Leipzig voortzette. Terwijl hij nog in
Leipzig studeerde, schreef hij in 1653 zijn pastorale toneelstuk Rosetta.
Zijn hele leven kon hij zijn theologische loopbaan
combineren met zijn liefde voor theater. De cultureel open stad Hamburg bood
hem deze kans. In 1660 werd hij benoemd tot diaken (tweede pastoor) van de
Sint-Catharinakerk, wat hem de gelegenheid gaf om zijn belangstelling voor
muziek in zijn eigen huis te testen. Zijn liedpreken, gezangen en zangspelen
werden op muziek gezet door Hamburgse componisten als Georg Böhm, Johann
Philipp Förtsch, Johann Wolfgang Franck, Petrus Laurentius Wockenfuß en Johann
Theile.
Elmenhorst wordt beschouwd als een van de medeoprichters van het oudste
burgerlijke Duitse operahuis, de beroemde Hamburger Opera aan de Gänsemarkt,
waarvoor hij verschillende libretto's schreef en vertaalde (bijvoorbeeld
Polyeucte van Pierre Coerneille, muziek van Förtsch), naast andere dichters
zoals Friedrich Christian Bressand, Barthold Feind, Johann Ulrich von König en
Christian Heinrich Postel. Door deze activiteit raakte hij als theoloog direct
betrokken bij de eerste theatercontroverse in Hamburg, wat ertoe leidde dat hij
in 1688 zijn belangrijke verdedigingswerk Dramatologia publiceerde.
Johann Wolfgang Franck (Componist), geboren: juni 1644
(gedoopt: 17 juni 1644) Unterschwaningen, overleden: 1710 in Londen, Engeland.
Johann Wolfgang Franck was een Duitse componist, die van 1665 tot 1679 (of van
1673 tot 1678) aan het hof van de markgraaf van Ansbach diende. Hij componeerde
een aanzienlijke hoeveelheid religieuze muziek voor de hofkapel en werd in 1677
benoemd tot hofprediker. In januari 1679 werd hij gedwongen te vluchten nadat
hij een van de musici van de kapel had vermoord en zijn vrouw in een vlaag van
jaloezie had verwond. Hij was al bekend als operacomponist, bijvoorbeeld door
Die drey Töchter des Cecrops (de eerste bewaard gebleven Duitse opera in
volledige partituur), maar vond asiel in Hamburg, waar hij muzikaal leider werd
van de Hamburger Opera aan de Gänsemarkt. Kapellmeister van de Dom van Hamburg
van 1682 tot 1686. In Hamburg produceerde hij tussen 1679 en 1686 veertien
opera's. Van 1690 tot 1695 verbleef hij in Londen, waar hij actief deelnam aan
het concertleven. Samen met Robert King gaf hij daar concerten tussen 1690 en
1693, en in 1695 schreef hij een lied voor Colley Cibbers Love's Last Shift. Naast
zijn opera's schreef Johann Wolfgang Franck diverse bundels met geestelijke
liederen, waaronder een aantal liederen voor The Gentleman's Journal
(1692-1694).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten