woensdag 4 juni 2025

BWV 389 'Nun lob, mein Seel, den Herren'


BWV 389 'Nun lob, mein Seel, den Herren' (in C majeur)

Tekst:                 Johann Gramann (1530)
Melodie:             Johann Kugelmann (1540)

"Nun lob, mein Seel, den Herren" is een lutherse hymne die in het Duits is geschreven door de theoloog en hervormer Johann Gramann (Poliander) in 1525. Het werd gepubliceerd in 1540 en verschijnt in 47 gezangboeken. Het gezang is een algemeen loflied, een parafrase van Psalm 103 in vier strofen van elk 12 regels. Het zou in 1525 zijn geschreven "op verzoek van markgraaf Albrecht, als een versie van zijn favoriete psalm". Het gezang werd in Neurenberg gepubliceerd als een pamflet rond 1540, en in Augsburg in het gezangboek Concentus novi van Johann Kugelmann in 1540, met een melodie afgeleid van het wereldlijke lied "Weiß mir ein Blümlein blaue". Een vijfde strofe werd toegevoegd in een herdruk in Neurenberg in 1555, "Sey Lob und Preis mit Ehren".  J.S. Bach gebruikte de hymne in verschillende cantates. Hij componeerde vierstemmige zettingen ter afsluiting van de cantates Ihr Menschen, rühmet Gottes Liebe, BWV 167 (1723), Wer Dank opfert, der preiset mich, BWV 17 (1726), Jauchzet Gott in allen Landen, BWV 51 (1730) en Wir dank dir, Gott, wir dank dir, BWV 29 (1731). Hij zette de hymne als een complex motet in deel 2 van zijn cantate voor de zondag na Kerstmis, Gottlob! nun geht das Jahr zu Ende, BWV 28, als dankbetuiging voor het einde van het jaar. J.S. Bach gebruikte de derde strofe van de hymne ook voor het tweede van de drie delen van het motet Singet dem Herrn ein neues Lied, BWV 225.





(verzen in vetgedrukte letters gezet door Bach)
Nun lob', mein' Seel', den Herren
Was in mir ist, den Namen sein,
sein' Wohlthat thut er mehren,
Vergiss es nicht, o Herze mein,
Hat dir dein Sünd vergeben
Und heilt dein' Schwachheit gross,
Errett' dein armes Leben,
Nimmt dich in seinen Schooss,
Mit reichem Trost beschüttet,
Verjüngt dem Adler gleich,
Der Kön'g schafft recht, behütet,
Die leid'n in seinem Reich.

Er hat uns wissen lassen
Sein herrlich Recht und sein Gericht,
Dazu sein' Güt' ohn' Maßen,
Es mangelt an Erbarmung nicht.
Sein'n Zorn läßt er wohl fahren,
Straft nicht nach unsrer Schuld,
Die Gnad' tut er nicht sparen,
Den Blöden ist er hold.
Sein Güt' ist hoch erhaben
Ob den'n, die fürchten ihn.
So fern der Ost vom Abend,
Ist unsre Sünd' dahin.

Wie sich ein Mann erbarmet
Über sein' junge Kinderlein,
So tut der Herr uns Armen,
So wir ihn kindlich fürchten rein.
Er kennt das arm' Gemächte
Und weiß, wir sind nur Staub,
Gleichwie das Gras, von Rechen.
Ein' Blum' und fallend Laub,
Der Wind nur drüber wehet,
So ist es nimmer da:
Also der Mensch vergehet,
Sein End', das ist ihm na.

Die Gottesgnad' alleine
Bleibt stet und fest in Ewigkeit
Bei seiner lieben G'meine,
Die steht in seiner Furcht bereit,
Die seinen Bund behalten.
Der herrscht im Himmelreich.
Ihr starken Engel, waltet
Sein's Lobs und dient zugleich
Dem großen Herrn zu Ehren
Und treibt sein heil'ges Wort,
Mein' Seel' soll auch vermehren
Sein Lob an allem Ort.

 Sei Lob und Preis mit Ehren
Gott Vater, Sohn und Heil'gem Geist!
Der woll' in uns vermehren,
Was er uns aus Genad' verheißt,
Daß wir ihm fest vertrauen,
Gänzlich uns laß'n auf ihn,
Von Herzen auf ihn bauen,
Daß uns'r Herz, Mut und Sinn
Ihm festiglich anhangen.
Drauf singen wir zur Stund:
Amen, wir werd'n's erlangen,
Glaub'n wir aus Herzengrund
.

Johann Gramann (Poliander) (hymneschrijver), geboren: 5 juli 1487 - Neustadt, Beieren, overleden: 1541 - Königsberg,
Johann [Johannes] Gramann (of Graumann), ook bekend onder de naam Poliander, de Griekse vertaling van zijn naam, studeerde in Leipzig (M.A. 1516; B.D. 1520).
Na het afronden van zijn studie werd Johann Gramann benoemd tot leraar aan de Thomas-Schule. Tijdens het dispuut van 1519 tussen Eck, Martin Luther en Carlstadt, diende Graumann als een loyale katholiek aan de zijde van Eck. Maar dit dispuut bracht hem twijfels over de juistheid van zijn standpunt, en wel om twee redenen: hij was getroffen door het feit dat Martin Luther zijn opvattingen altijd ondersteunde met verwijzingen naar de Heilige Schrift; in de tweede plaats werd hij geraakt door Martin Luthers sterke beroep op de dictaten van het geweten, meer dan door Ecks behendigheid in de kunst van het dispuut. Omdat Graumann vaak de gelegenheid had om te preken, werden zijn preken vanaf nu steeds meer luthers. In 1520 werd hij benoemd tot rector van de Thomas-Schule. Maar hij koesterde een sterk verlangen om Leipzig te verlaten en naar Wittenberg te gaan, des te meer nu zijn activiteiten in het belang van de Reformatie gespannen relaties met de katholieke hertog, George van Saksen, hadden veroorzaakt. In 1522, nadat hij iemand had gevonden die zijn plaats als rector van de Thomas-Schule kon innemen, ging hij naar Martin Luther en Melanchthon in Wittenberg.
Het jaar daarop werd Johann Gramann benoemd tot predikant in de Beierse stad Würtzburg am Main. Daar diende hij twee jaar, tot 1523, toen de Boerenoorlog uitbrak en zich naar die streken verspreidde. Gramann verhuisde naar Neurenberg. Maar Martin Luther, datzelfde jaar, bewoog hem ertoe naar Königsberg te gaan, waar hij John Briesmann hielp bij het bevorderen van de zaak van de Reformatie in de provincie van graaf Albrecht van Brandenburg. Gramann reorganiseerde ook het schoolsysteem van Brandenburg. De graaf benoemde hem tot predikant in de Altstädt-kerk van Königsberg. Daar verzamelde hij niet alleen een groot aantal toehoorders, maar hij liet ook zien dat hij onbevreesd was in zijn verkondiging van de evangeliewaarheden en zelfs het risico trotseerde om het ongenoegen van de graaf op te wekken. Het gebeurde op deze manier. Doopsgezinde doctrines hadden bij veel gemeenten en predikanten in de smaak gevallen en hoewel hun leider een intieme vriend van de keurvorst was, viel Gramann hem toch scherp aan. De graaf besloot dat de twee partijen elkaar zouden ontmoeten voor een openbaar dispuut en dat de overwinnende doctrine het recht van overpad in het land zou krijgen. Bij het dispuut was Graumann overwinnaar. Hoe slim de wederdopers hun bewijzen ook naar voren brachten, Gramann weerlegde met duidelijke en directe Schriftverklaringen al hun argumenten en bracht al zijn tegenstanders tot zwijgen. Op die manier werd de provincie gered van de wederdopersoverheersing. Graumann stierf in het jaar 1541 aan een beroerte.

Johann Kugelmann (hymneschrijver), geboren: c1495 - Augsburg, Beieren, overleden: 1542 - Königsberg, Beieren,
Johann [Johannes, Hans] Kugelmann was mogelijk een leerling van Paul Hofhaimer. In 1519 was hij in dienst van keizer Maximiliaan I in Innspruck als hoftrompettist. Later trad hij in dienst van markgraaf Albrecht V van Pruisen in Brandenburg in een soortgelijke functie en werd uiteindelijk hertogelijke kaapmeester in Königsberg. Hij stierf in 1542.
De composities van Johann Kugelmann omvatten muziek voor twee liedboeken van Königsberg, evenals melodieën en harmonisaties voor een manuscriptcollectie van devotionele liederen van Heinrich von Miltitz. Zijn bekendste werk is een hymneboek samengesteld voor gebruik door de Lutherse Kerk in Pruisen, getiteld Concentus Novi, News Gesanng, mit Dreyen stymmen, dat in 1540 in Augsburg verscheen. Het bevatte negenendertig hymnen, waarvan het merendeel (dertig) door Kugelmann werd gecomponeerd. Deze verzameling is een van de vroegste protestantse publicaties over religieuze muziek na Johann Walter's (1524).




 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

BWV 584 ‘Trio in g klein’

Orgelwerken Opnieuw een redelijk kort orgelwerk. Fragment BWV 584 Trio in G Minor · Marie-Claire Trio in G Minor · Michel Chapuis Trio in G...