BWV 391 'Nun preiset alle Gottes Barmherzigkeit' (in G major)
Tekst op de site van de Nederlandse Bachvereniging:
“Op het eerste gezicht lijkt dit koraal bijzonder eenvoudig, voor Bachs doen
althans. De tekst is een lofzang op God, zoals veel koralen in het repertoire.
Bach gebruikt geen bijzondere harmonische effecten of opvallende dissonanten.
Let je niet op, dan zou het evengoed van een (bijzonder begaafde) tijdgenoot
kunnen zijn. Maar Bach, meester van de complexiteit, kiest niet zomaar voor
eenvoud. Bach lijkt hier bewust een klassieke, strakke harmonisatie na te
streven. Twee bijzondere dingen vallen op in deze lofzang van tekstdichter en
componist Matthäus Appeles von Löwenstein (1594–1648). Te beginnen met het
onregelmatige ritme van het gedicht. In tegenstelling tot veel koralen is die
niet opgebouwd uit een beurtelingse afwisseling van lange en korte lettergrepen
(O Haupt voll Blut und Wun-den, bijvoorbeeld). Appeles von Löwenstein baseerde
zich niet op de gangbare ritmes van de Duitse poëzie maar op de Griekse. In die
traditie bestaan oneindig veel dichtvormen die allemaal worden gekenmerkt door
een specifiek ritme. Hier gebruikt Appeles von Löwenstein een zogenoemde
“alcaïsche versmaat” — een bijzonder onregelmatige vorm. Dat kun je horen: de
eerste regel wordt halverwege kort onderbroken (een zogenaamde cesuur) en het
ritme van de melodie voelt in het algemeen spannender en onverwachter aan. Bach
lijkt dus bewust ruimte te geven aan het bijzondere ritme van Appeles von
Löwenstein door een ‘klassieke’, eenvoudige toonzetting, die doet denken aan de
strakke vorm van een Griekse tempel. En ook de inhoud heeft iets weg van de
klassieke oudheid. Met name Romeinse dichters wilden in hun gedichten laten
zien hoeveel mythologische geschiedenis ze kenden; Appeles von Löwenstern lijkt
hier hetzelfde te doen met zijn referenties aan de Bijbel. De tekst is bijna
volledig opgebouwd uit korte citaatjes, waarmee de tekstdichter zijn kennis
over de Bijbel tentoonspreidt.”
Nun preiset alle
Gottes Barmherzigkeit!
Lob ihn mit Schalle,
du werthe Christenheit!
Er lässt dich freundlich zu sich laden;
Freue dich, Israel, seiner Gnaden.
Der Herr regieret
Über die ganze Welt;
Was sich rühret,
Ihme zu Fußen fällt;
Viel tausend Engel um ihn schweben,
Psalter und Harfen ihm Ehre geben.
Wohlauf, ihr Heiden,
Llasset das Trauern sein,
Zur grünen Weiden
Stellet euch willig ein;
Da lässt er uns sein Wort verkünden,
Machet uns ledig von allen Sünden.
Er gibet Speise
Reichlich und überall,
Nach Vaters Weise
Sättigt er allzumal;
Er schaffet frühn und späten Regen,
Füllet uns alle mit seinem Segen.
Drum preis und ehre
Seine Barmherzigkeit;
Sein Lob vermehre,
Werteste Christenheit!
Uns soll hinfort kein Unfall schaden;
Freue dich, Israel, seiner Gnaden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten