vrijdag 20 juni 2025

BWV 405 'O wie selig seid ihr doch, ihr Frommen'

BWV 405  'O wie selig seid ihr doch, ihr Frommen' (in D mineur)

Tekst:                                      Simon Dach (1635)
Melodie                                Johann Crüger (1649)






O wie selig seid ihr doch, ihr Frommen,
die ihr durch den Tod zu Gott gekommen!
Ihr seid entgangen
aller Not, die uns noch hält gefangen.

Muss man hie doch wie im Kerker leben,
da nur Sorge, Furcht und Schrecken schweben,
was wir hier kennen,
ist nur Müh und Herzeleid zu nennen.

Ihr hergegen ruht in eurer Kammer,
sicher und befreit von allem Jammer,
kein Kreuz noch Leiden
ist euch O wie selig seid ihr doch, ihr Frommen,

die ihr durch den Tod zu Gott gekommen!
Ihr seid entgangen
aller Not, die uns noch hält gefangen.

Muss man hie doch wie im Kerker leben,
da nur Sorge, Furcht und Schrecken schweben,
was wir hier kennen,
ist nur Müh und Herzeleid zu nennen.

Ihr her hinderlich in euren Freuden.

Christus wischet ab euch alle Tränen
habt das schon, wornach wir uns erst sehnen,
euch wird gesungen,
was durch keines Ohr allhier gedrungen.

Ach! wer wollte denn nicht gerne sterben
und den Himmel für die Welt ererben?
Wer wollt hier bleiben,
sich den Jammer länger lassen treiben?

Komm, o Christe, komm uns auszuspannen,
lös uns auf und führ uns bald von dannen.
Bei dir, o Sonne,
ist der Frommen Seele Freud und Wonne.

Antwort

Ja, höchstselig sind wir, lieben Brüder,
unser Mund ist voller Freudenlieder;
doch was wir schauen,
wird Gott euch auch endlich anvertrauen.

O ihr Lieben, seid doch ja zufrieden,
wünscht nicht Freude, weil ihr seid hienieden
Lasst euren Willen
sich nur fein in Gottes Gnade stillen.

Aber gleichwohl mussten wir auch kämpfen
und in uns die Sünde, Tod auch dämpfen;
was euch itzt quälet,
daran hat es uns auch nicht gefehlet.

Duldet euch nur fort bei euren Tränen,
bleibt getreu, nach Jesu euch zu sehnen.
Eur itzig Leiden
ist der Same der zukünftgen Freuden.

Freilich ist hier gut bei Christo leben,
doch könnt ihr euch in Geduld ergeben.
All euer Streiten
lohnet Christus hier mit Herrlichkeiten.

Ach! ihr teure Seelen, eure Kronen,
eure Palmen, eure güldne Thronen s
sind schon bereitet,
schafft nur, dass ihr recht zum Siege streitet.

Nun, wir wollen beiderseits denn loben
Gottes Lamm, das uns in Gott erhoben,
ein ewigs Leben.
ist uns beiderseits gewiss gegeben.

Lobt, ihr Menschen, lobt, ihr Himmelschöre,
gebt dem großen Gott allein die Ehre!
Die Ewigkeiten
werden unsers Gottes Lob ausbreiten.

 

Simon Dach (hymneschrijver), geboren: 29 juli 1605 - Memel (72 mijl ten noordoosten van Königsberg), Pruisen, overleden: 15 april 1659 – Königsberg.
Simon Dach kreeg zijn opleiding aan de Domschule van Königsberg, waar hij theologie en filosofie studeerde. Hij vertrok echter naar Wittenberg toen er een pestepidemie uitbrak. Later ging hij naar het gymnasium van Magdeburg. Vanaf 1626 studeerde hij filosofie en theologie aan de Universiteit van Königsberg.
Simon Dach diende vervolgens een tijdje als privéleraar tot 1633, toen hij werd aangesloten bij de Domschule in Königsberg, waar hij filosofie en theologie doceerde. Hij was vaak lichamelijk ziek. Dit feit, samen met een mager inkomen, belemmerde zijn werk in grote mate. Hij vond echter een boezemvriend in Roberthin, met wiens financiële steun Dach minder tijd kon besteden aan lesgeven en meer tijd aan het schrijven van poëzie. Hij was de meest begaafde van een groep vooraanstaande Pruisische theologen, wetenschappers en dichters die bekendstonden als de Königsberger School. In 1636, hetzelfde jaar waarin hij assistent-rector werd aan de Königsberger Domschule, schreef Dach het volkslied Ännchen von Tharau ist, die mir gefällt, dat hij opdroeg aan de dochter van de pastoor van Tharau, die hij tevergeefs het hof had gemaakt. Het gedicht was geschreven in het Plattdeutsch. Door de invloed van Roberthin werd Dach in 1639 benoemd tot hoogleraar poëzie in Königsberg. Nadat hij via Roberthin een stuk land had gekregen, trouwde Dach in 1641 met de dochter van een hoffunctionaris met de naam Pohl. De dood van Roberthin in 1648 zorgde ervoor dat Dach zich van seculiere naar religieuze poëzie keerde. Hij werd herhaaldelijk verkozen tot decaan van de faculteit van de afdeling filosofie en in 1656 en 1657 diende hij als rector van de universiteit. Tijdens de Dertigjarige Oorlog leed Oost-Pruisen minder dan de andere provincies van Duitsland. Dit was te danken aan de wapenstilstand die Gustavus Adolphus sloot met de koning van Polen. De stad Königsberg werd een toevluchtsoord voor velen, zodat wetenschap en cultuur konden floreren. Hier kreeg ook de zaak van het schrijven van evangelische hymnen een grote impuls. In deze school van hymnedichters van Königsberg was Simon Dach de leidende figuur. Hij schreef meer dan 165 hymnen.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

BWV 466 ‘Ich halte treulich still’

Schemellis Gesangbuch BWV 466 ‘Ich halte treulich still’ Tekst :                                 Johann Hermann Till (1736) Melodie :      ...