Zes triosonates
BWV 525 ‘Sonate nr. 1 in Es groot’
De orgelsonates BWV 525–530 van Johann Sebastian Bach vormen een verzameling van zes sonates in triosonatevorm. Elk van de sonates bestaat uit drie delen, met drie onafhankelijke partijen in de twee manualen en het obligaat pedaal. De verzameling werd eind jaren 1720 in Leipzig samengesteld en bevatte bewerkingen van eerdere composities van Bach uit eerdere cantates, orgelwerken en kamermuziek, evenals enkele nieuw gecomponeerde delen. De zesde sonate, BWV 530, is de enige waarvoor alle drie de delen speciaal voor de verzameling zijn gecomponeerd. Wanneer gespeeld op een orgel, wordt de tweede manuaalpartij vaak een octaaf lager op het klavier gespeeld met de juiste registratie. Commentatoren hebben gesuggereerd dat de verzameling deels bedoeld was voor privéstudie om de orgeltechniek te perfectioneren, waarbij sommigen erop wijzen dat de omvang ervan het mogelijk maakt om ze op een pedaalklavichord te spelen. De verzameling sonates wordt algemeen beschouwd als een van Bachs meesterwerken voor orgel. De sonates worden tevens beschouwd als een van zijn moeilijkste composities voor dit instrument. Zes sonates of trio's voor twee klavieren met pedaal. Bach componeerde ze voor zijn oudste zoon, Wilhelm Friedemann, die ze moest gebruiken om zich voor te bereiden op de grote organist die hij later zou worden. Hun schoonheid is onovertroffen. Ze werden gecomponeerd op de rijpste leeftijd van de auteur en kunnen worden beschouwd als zijn belangrijkste werk in dit genre.
Deze sonate, BWV 525, maakt deel uit van een bundel die Bach
samenstelde voor zijn zoon Wilhelm Friedemann. Er is geen ander voor wie Bach
zo veel en zo op de persoon toegesneden muziek heeft gecomponeerd en verzameld.
Hij begon daar al mee voor diens tiende verjaardag. Wilhelm Friedemann was dan
ook hoog getalenteerd. Rond zijn twintigste verzamelde Bach voor hem zes
orgeltriosonates. Dit op en top Italiaanse stuk is de eerste daarvan. Een
hoogtepunt uit de orgelliteratuur, waarin Bach vernieuwing, ook qua stijl,
combineert met hoge technische eisen. Bach moet ervan overtuigd zijn geweest
dat hij hiermee de puntjes op de i zette van de muzikale opleiding van zijn
zoon. En het bracht Wilhelm Friedemann in 1733 inderdaad daar waar zijn vader
hem graag wilde zien. Hij werd dat jaar organist van de Sophienkirche in
Dresden, waar dertien jaar eerder een orgel van Bachs goede vriend Silbermann
was ingewijd. Bach zelf schreef en ondertekende de sollicitatiebrief voor zijn
inmiddels tweeëntwintigjarige zoon, en leverde ook de compositie die hij diende
te spelen bij zijn proefspel (BWV 541).Deze ongetwijfeld goedbedoelde zorgen
van vader Bach waren misschien ingegeven door het eerdere mislukken van een
sollicitatie in Halberstadt. Maar of Friedemann gelukkig is geworden van zijn
vaders bemoeienis, is de vraag. Want hoewel gewapend met gouden handen en een
voorbeeldige opleiding, was hij toch een late representant van een snel
uitdovende stijlperiode. Hoezeer de zes sonates vanuit het oogpunt van vader
Bach ook aansloten bij de moderne tijd, voor Friedemann waren het wellicht de
zijden koorden waarmee hij zich aan de ambities van zijn ouderwetse vader
verbonden wist. Het is in elk geval treurig om te zien dat Friedemann, anders
dan zijn jongere broers Carl Philipp Emanuel en Johann Christian, niet echt
aansluiting heeft weten te vinden met de nieuwe tijd – de galante trekjes van
deze sonates ten spijt. Een leven vol halfslachtige keuzes en een roemloos
einde was zijn deel.



Geen opmerkingen:
Een reactie posten