vrijdag 18 juli 2025

BWV 433 'Wer Gott vertraut, hat wohl gebaut'

BWV 433 'Wer Gott vertraut, hat wohl gebaut' (in G Majeur)

Tekst en melodie:         Joachim Magdeburg (1572)






Wer Gott vertraut, hat wohl gebaut
Im Himmel und auf Erden;
Im Himmel und auf Erden;
Wer sich verlässt auf Jesum Christ,
Dem muss der Himmel werden.
Dem muss der Himmel werden.
Darum auf dich all Hoffnung ich
Ganz fest und steif tu setzen.
Herr Jesu Christ, mein Trost du bist
In Todesnot und Schmerzen.
In Todesnot und Schmerzen.

Und wenns gleich wär dem Teufel sehr
Und aller Welt zuwider,
Und aller Welt zuwider,
Dennoch so bist du, Jesu Christ,
Der sie all schlägt darnieder.
Der sie all schlägt darnieder.
Und wenn ich dich nur hab um mich
Mit deinem Geist und Gnaden,
So kann fürwahr mir ganz und gar
Nicht Tod noch Teufel schaden.
Nicht Tod noch Teufel schaden.

Dein tröst ich mich ganz sicherlich,
Denn du kannst mirs wohl geben,
Denn du kannst mirs wohl geben,
Was mir ist not, du treuer Gott,
Für dies und jenes Leben.
Für dies und jenes Leben.
Gib wahre Reu, mein Herz erneu,
Errette Leib und Seele.
Ach höre, Herr, dies mein Begehr
Und lass mein Bitt nicht fehlen.
Und lass mein Bitt nicht fehlen.

Joachim Magdeburg (Dichter) heboren: ca. 1525 (?) - Gardelegen, Altmark, Saksen-Anhalt, overleden: na juli 1587
Joachim Magdeburg was een Duitse theoloog en dichter. Hij had een zeer bewogen carrière, niet alleen vanwege de Contrareformatie, maar ook omdat hij tijdens de confessionele conflicten tussen protestanten na de Reformatie standvastig vasthield aan het Flacianisme, de strengste vorm van het lutheranisme; zijn diepgewortelde geweten dwong hem om voortdurend en compromisloos voor zijn religieuze overtuigingen op te komen. Vanaf 1544 studeerde hij aan de Universiteit van Wittenberg.
In 1546 werd Joachim Magdeburg benoemd tot rector van Schöningen, nabij Brunswijk, maar werd al snel door de katholieken verdreven. Er volgden een reeks van soortgelijke kortstondige functies; Tussen 1547 en 1585 werd hij door zijn extreme religieuze positie gedwongen minstens tien keer te verhuizen. Hij was predikant in Dannenberg en in 1549 in Salzwedel, Altmark. In dat jaar sloot hij zich aan bij Flacius in een aanval op de katholieke kerk. Hij weigerde de ceremoniën van Rome, zoals voorgeschreven in de Interim, over te nemen en werd in 1552 verbannen. Door de vriendschap te winnen van superintendent Johann Aepinus, werd hij in 1552 diaconus van de Sint-Pieter in Hamburg.
Joachim Magdeburg was een goede vriend en volgeling van de getalenteerde en warmhartige lutherse theoloog en historicus Flacius. In samenwerking met Flacius publiceerde Magdeburg het bekende historische werk De Magdeburger Eeuwen. Hij diende als predikant op verschillende plaatsen, maar ondervond veel moeilijkheden. Tijdens de hevige en venijnige leerstellige controverses die zich rond zijn leider concentreerden, maakte hij ook veel bittere vijanden. Herhaaldelijk werd hij gedwongen zijn werk te staken, deels vanwege conflicten met de katholieken, deels vanwege meningsverschillen over de leer. Uiteindelijk slaagde hij erin een vaste aanstelling te vinden. Hij werd benoemd tot kapelaan onder de Oostenrijkse commandant in Raab in Hongarije. In 1571 verbleef hij in Erfurt. In 1581 werd hij benoemd tot pastoor van Efferding in Oostenrijk, waar hij bleef tot 1583, toen hij ook daar zijn werk moest opgeven. In 1585 verbleef hij in Iserlohn, Westfalen, vanwaar hij niet naar Essen kon terugkeren. Zijn laatste geregistreerde woonplaats was Keulen, waar de lutherse gemeenschap hem herhaaldelijk steunde. Het verhaal van zijn latere leven is niet bekend.
Naast een aantal theologische werken publiceerde Joachim Magdeburg één muziekwerk, Christliche und tröstliche Tischgesenge (Erfurt, 1572), met een karakteristieke onverzettelijkheid. Het is een kleine verzameling, uitgegeven in stemboeken en met één driestemmige en twee vierstemmige liederen voor elke dag van de week met de cantus firmus in de sopraan of tenor. De bronnen zijn onbekend, met uitzondering van het vierstemmige stuk Was mein Gott will, das gscheh allzeit, dat meer dan 40 jaar eerder ontstond als Claudins chanson Il me suffit. De tekst van het eerste couplet van Wer Gott vertraut, hat wohl gebaut is van Magdeburg zelf, en hij moet zeker ook andere teksten in de collectie hebben geschreven. Tegen 1670 had Sebastian Knüpfer een standaardontwerp ontwikkeld voor de centrale Duitse cantate, waarin verschillende delen, elk op zichzelf verenigd en sterk contrasterend met aangrenzende delen, symmetrisch waren gerangschikt volgens bezetting, metrum en textuur (zie zijn Was mein Gott-testament).



 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

BWV 466 ‘Ich halte treulich still’

Schemellis Gesangbuch BWV 466 ‘Ich halte treulich still’ Tekst :                                 Johann Hermann Till (1736) Melodie :      ...