BWV 433 'Wer Gott vertraut, hat wohl gebaut' (in G Majeur)
Tekst en melodie: Joachim Magdeburg (1572)
Wer Gott vertraut, hat wohl gebaut
Im Himmel und auf Erden;
Im Himmel und auf Erden;
Wer sich verlässt auf Jesum Christ,
Dem muss der Himmel werden.
Dem muss der Himmel werden.
Darum auf dich all Hoffnung ich
Ganz fest und steif tu setzen.
Herr Jesu Christ, mein Trost du bist
In Todesnot und Schmerzen.
In Todesnot und Schmerzen.
Und wenns gleich wär dem Teufel sehr
Und aller Welt zuwider,
Und aller Welt zuwider,
Dennoch so bist du, Jesu Christ,
Der sie all schlägt darnieder.
Der sie all schlägt darnieder.
Und wenn ich dich nur hab um mich
Mit deinem Geist und Gnaden,
So kann fürwahr mir ganz und gar
Nicht Tod noch Teufel schaden.
Nicht Tod noch Teufel schaden.
Dein tröst ich mich ganz sicherlich,
Denn du kannst mirs wohl geben,
Denn du kannst mirs wohl geben,
Was mir ist not, du treuer Gott,
Für dies und jenes Leben.
Für dies und jenes Leben.
Gib wahre Reu, mein Herz erneu,
Errette Leib und Seele.
Ach höre, Herr, dies mein Begehr
Und lass mein Bitt nicht fehlen.
Und lass mein Bitt nicht fehlen.
Joachim Magdeburg (Dichter) heboren: ca. 1525 (?) -
Gardelegen, Altmark, Saksen-Anhalt, overleden: na juli 1587
Joachim Magdeburg was een Duitse theoloog en dichter. Hij had een zeer bewogen
carrière, niet alleen vanwege de Contrareformatie, maar ook omdat hij tijdens
de confessionele conflicten tussen protestanten na de Reformatie standvastig
vasthield aan het Flacianisme, de strengste vorm van het lutheranisme; zijn
diepgewortelde geweten dwong hem om voortdurend en compromisloos voor zijn
religieuze overtuigingen op te komen. Vanaf 1544 studeerde hij aan de
Universiteit van Wittenberg.
In 1546 werd Joachim Magdeburg benoemd tot rector van Schöningen, nabij
Brunswijk, maar werd al snel door de katholieken verdreven. Er volgden een
reeks van soortgelijke kortstondige functies; Tussen 1547 en 1585 werd hij door
zijn extreme religieuze positie gedwongen minstens tien keer te verhuizen. Hij
was predikant in Dannenberg en in 1549 in Salzwedel, Altmark. In dat jaar sloot
hij zich aan bij Flacius in een aanval op de katholieke kerk. Hij weigerde de
ceremoniën van Rome, zoals voorgeschreven in de Interim, over te nemen en werd
in 1552 verbannen. Door de vriendschap te winnen van superintendent Johann
Aepinus, werd hij in 1552 diaconus van de Sint-Pieter in Hamburg.
Joachim Magdeburg was een goede vriend en volgeling van de getalenteerde en
warmhartige lutherse theoloog en historicus Flacius. In samenwerking met
Flacius publiceerde Magdeburg het bekende historische werk De Magdeburger
Eeuwen. Hij diende als predikant op verschillende plaatsen, maar ondervond veel
moeilijkheden. Tijdens de hevige en venijnige leerstellige controverses die
zich rond zijn leider concentreerden, maakte hij ook veel bittere vijanden.
Herhaaldelijk werd hij gedwongen zijn werk te staken, deels vanwege conflicten
met de katholieken, deels vanwege meningsverschillen over de leer. Uiteindelijk
slaagde hij erin een vaste aanstelling te vinden. Hij werd benoemd tot kapelaan
onder de Oostenrijkse commandant in Raab in Hongarije. In 1571 verbleef hij in
Erfurt. In 1581 werd hij benoemd tot pastoor van Efferding in Oostenrijk, waar
hij bleef tot 1583, toen hij ook daar zijn werk moest opgeven. In 1585 verbleef
hij in Iserlohn, Westfalen, vanwaar hij niet naar Essen kon terugkeren. Zijn
laatste geregistreerde woonplaats was Keulen, waar de lutherse gemeenschap hem
herhaaldelijk steunde. Het verhaal van zijn latere leven is niet bekend.
Naast een aantal theologische werken publiceerde Joachim Magdeburg één
muziekwerk, Christliche und tröstliche Tischgesenge (Erfurt, 1572), met een
karakteristieke onverzettelijkheid. Het is een kleine verzameling, uitgegeven
in stemboeken en met één driestemmige en twee vierstemmige liederen voor elke
dag van de week met de cantus firmus in de sopraan of tenor. De bronnen zijn
onbekend, met uitzondering van het vierstemmige stuk Was mein Gott will, das
gscheh allzeit, dat meer dan 40 jaar eerder ontstond als Claudins chanson Il me
suffit. De tekst van het eerste couplet van Wer Gott vertraut, hat wohl gebaut
is van Magdeburg zelf, en hij moet zeker ook andere teksten in de collectie hebben
geschreven. Tegen 1670 had Sebastian Knüpfer een standaardontwerp ontwikkeld
voor de centrale Duitse cantate, waarin verschillende delen, elk op zichzelf
verenigd en sterk contrasterend met aangrenzende delen, symmetrisch waren
gerangschikt volgens bezetting, metrum en textuur (zie zijn Was mein
Gott-testament).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten