zaterdag 19 juli 2025

BWV 434 'Wer nur den lieben Gott läßt walten'


BWV 434 'Wer nur den lieben Gott läßt walten' (in A mineur)

Tekst en melodie:                   Georg Neumark (1641)

Een overbekende en veelgebruikte melodie. Hoewel melodie en tekst samen bedacht zijn, is ‘Wer nur den lieben Gott lässt walten’ eerder ook op andere melodieën gezongen. Toch is Neumarks melodie dominant gebleven. Veel andere liederen worden op hun beurt op Neumarks melodie gezongen (bijvoorbeeld Liedboek 653). De populariteit van de melodie is ook te zien aan haar brede verbreiding in het kerkmuzikale repertoire (onder andere cantates van Johann Sebastian Bach, Georg Philpp Telemann en Felix Mendelssohn). Maar daarnaast zijn nog vele anderen die zich met dit lied of alleen de melodie in bijvoorbeeld orgelbewerkingen hebben verdiept. In liedboek 2013 komt dit lied terug als Lied 905 'Wie zich door God alleen laat leiden' en in Liedboek voor de kerken, lied 429, maar ook in veel andere liedbundels.

 





(verzen in vetgedrukte letters, gezet door Bach)
Wer nur den lieben Gott läßt walten
Und hoffet auf ihn allezeit,
Den wird er wunderbar erhalten
In allem Kreuz und Traurigkeit.
Wer Gott, dem Allerhöchsten, traut,
Der hat auf keinen Sand gebaut.

Was helfen uns die schweren Sorgen?
Was hilft uns unser Weh und Ach?
Was hilft es, daß wir alle Morgen
Beseufzen unser Ungemach?
Wir machen unser Kreuz und Leid
Nur größer durch die Traurigkeit.

Man halte nur ein wenig stille
Und sei nur in sich selbst vergnügt,
Wie unsers Gottes Gnadenwille,
Wie sein' Allwissenheit es fügt.
Gott, der uns sich hat auserwählt,
Der weiß auch gar wohl, was uns fehlt.

Er kennt die rechten Freudenstunden,
Er weiß wohl, wann es nützlich sei.
Wenn er uns nur hat treu erfunden
Und merket keine Heuchelei,
So kommt Gott, eh' wir's uns versehn,
Und läßet uns viel Gut's geschehn.

Denk nicht in deiner Drangsalshitze,
Daß du von Gott verlaßen sei'st,
Und daß der Gott im Schoße sitze,
Der sich mit stetem Glücke speist.
Die Folgezeit verändert viel
Und setzet jeglichem sein Ziel.

Es sind ja Gott sehr leichte Sachen
Und ist dem Höchsten alles gleich,
Den Reichen arm und klein zu machen,
Den Armen aber groß und reich.
Gott ist der rechte Wundermann,
Der bald erhöhn, bald stürzen kann.

Sing, bet und geh auf Gottes Wegen,
Verricht das Deine nur getreu
Und trau des Himmels reichem Segen,
So wird er bei dir werden neu;
Denn welcher seine Zuversicht
Auf Gott setzt, den verläßt er nicht.

 

Georg Neumark (hymneschrijver, componist), geboren: 16 maart 1621 - Langensalza, Thüringen, overleden: 18 juli 1681 – Weimar.
Georg Neumark volgde zijn opleiding aan de gymnasia van Schleusingen en Gotha. Hij ontving zijn eindexamencertificaat van laatstgenoemde in september 1641. Hij verliet Gotha in de herfst van 1641, samen met een aantal kooplieden die naar de Michaëlsmarkt in Leipzig gingen. Vervolgens sloot hij zich aan bij een soortgelijke groep die van Leipzig naar Lübeck reisde, met het plan om naar Königsberg te reizen en zich daar aan de universiteit in te schrijven. Na door Maagdenburg te zijn gereisd, werden ze op de Gardelegen Heide aangevallen door bandieten, die Neumark beroofden van alles wat hij bij zich had, behalve zijn gebedenboek en een beetje geld dat in zijn kleren was genaaid.
Georg Neumark keerde terug naar Maagdenburg, maar vond daar geen werk, noch in Lüneburg, Winsen of Hamburg, waarheen de vrienden die hij maakte hem achtereenvolgens doorverwezen. Begin december ging hij naar Kiel, waar hij een vriend vond in Nicolaus Becker, een mede-Thüringer en destijds pastor in Kiel. Dag na dag verstreek zonder dat er een opening was, tot tegen het einde van de maand de leraar in de familie van rechter Stephan Henning in ongenade viel en Kiel ontvluchtte. Op Beckers aanbeveling kreeg Neumark de baan, en dit plotselinge einde van zijn zorgen was de aanleiding voor het schrijven van zijn hymne Wer nur den lieben Gott lässt walten.
Georg Neumark bracht de tijd gelukkig door in het huis van de Hennings totdat hij genoeg had gespaard om naar Königsberg te gaan, waar hij zich op 21 juni 1643 inschreef als rechtenstudent. Hij bleef er vijf jaar, studeerde ook poëzie bij Dach en onderhield zich als leraar voor het gezin. In deze periode (in 1646) verloor hij opnieuw al zijn bezittingen, ditmaal door brand. In 1648 verliet hij Koningsbergen, verbleef korte tijd in Warschau en bracht 1649-1650 door in Thorn. Hij verbleef vervolgens in Danzig en in september 1651 in Hamburg. Eind 1651 was hij teruggekeerd naar Thüringen en werd opgemerkt door hertog Wilhelm II van Saksen-Weimar, de voorzitter van de Vruchtdragende Vereniging, de belangrijkste Duitse literaire organisatie in de 17e eeuw. De hertog benoemde Neumark, naar verluidt in 1652, tot hofdichter, bibliothecaris en griffier van de administratie in Weimar; en uiteindelijk tot secretaris van het hertogelijk archief. In september 1653 werd Neumark toegelaten tot de Vruchtdragende Vereniging, waarvan hij in 1656 secretaris werd. In 1679 werd hij ook lid van de Orde van Pegnitz. In 1681 werd hij blind, maar hij mocht 
zijn post behouden tot aan zijn dood.

Georg Neumark


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

BWV 466 ‘Ich halte treulich still’

Schemellis Gesangbuch BWV 466 ‘Ich halte treulich still’ Tekst :                                 Johann Hermann Till (1736) Melodie :      ...