Prinselijk huwelijk met gevolgen.
Een erfenis van Tobias Lämmerhirt (Bachs oom van moederszijde) had Bachs eerste huwelijk mogelijk gemaakt; Tobias’ weduwe werd op 12 september 1721 in Erfurt begraven en Bach kreeg ook iets van haar testament, hoewel niet op tijd voor zijn tweede huwelijk. Op 24 januari 1722 betwistte Bachs zuster Maria, samen met een van de Lämmerhirts, het testament, zeggende dat Bach en zijn broers Johann Jacob Bach (in Zweden) en Johann Christoph Bach (in Ohrdruf) het met hen eens waren (Johann Christoph Bach was in 1721 overleden). Bach hoorde hiervan alleen toevallig; en op 15 maart schreef hij namens Jacob en zichzelf aan de raad van Erfurt. Hij maakte bezwaar tegen de actie van zijn zuster, en zei dat hij en zijn afwezige broer niet meer verlangden dan hun toekwam volgens het testament. Op 16 april 1722 stierf Johann Jacob Bach; en de zaak lijkt tegen het einde van het jaar op deze manier te zijn afgehandeld. Bachs nalatenschap moet meer dan een jaarsalaris hebben bedragen.
In de zomer van 1722 was er geen kapelmeester aan het hof van Anhalt-Zerbst, en Bach kreeg de opdracht een verjaardagscantate voor de prins te schrijven; hiervoor kreeg hij in april en mei 10 thaler betaald. De verjaardag was in augustus en de betalingen die in die maand werden gedaan, hebben vermoedelijk betrekking op de uitvoering. Als dat zo is, dan was het werk, dat verdwenen lijkt te zijn, gecomponeerd voor twee hobo's d'amore en 'andere instrumenten'.
Verschillende didactische werken voor klavier behoren tot de Köthen-periode. Een daarvan is het Clavierbüchlein voor Anna Magdalena Bach. Er zijn 25 bladen bewaard gebleven, ongeveer een derde van het originele manuscript; er is een soort titelpagina, waarop Anna Magdalena Bach (waarschijnlijk) de titel en de datum schreef en Bach (zeker) de titels van drie theologische boeken noteerde. Ondanks de sceptici blijft het redelijk om aan te nemen dat Bach het boek begin 1722 aan zijn vrouw gaf. Het lijkt erop dat het in 1725 vol was. De autograaf van Das wohltemperirte Clavier (boek 1 van de ‘48’ BWV 846-869) is gedateerd 1722 op de titelpagina, maar 1732 aan het einde. De stijl is uniform en om verschillende redenen is het ongelooflijk dat hij het manuscript pas in 1732 afrondde. Dit knappe, nette exemplaar werd voorafgegaan door ontwerpen, zoals die in W.F. Bachs Clavier-Büchlein (begonnen in 1720); en sommige delen lijken eerder dan dat. Vermoedelijk heeft Bach ze samengebracht voor het gemak, deels om te dienen als laatste stap in zijn klaviercursus, deels om de voordelen van de gelijkzwevende stemming te tonen. Net als in boek 2 heeft Bach ongetwijfeld enkele stukken getransponeerd om gaten in zijn toonsoortschema op te vullen; de vreemde combinatie van de prelude in zes mollen met de fuga in zes kruizen suggereert dat de eerste oorspronkelijk in e mineur was, de laatste in d mineur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten