BWV 318 ‘Gottes Sohn ist kommen’ (in G majeur)
‘Gottes Sohn ist kommen’ is een Adventslied waarvan de tekst
wordt toegeschreven aan Michael Weiße en dat voor het eerst werd gepubliceerd
in Johann Horns liedboek van de Boheemse Broeders in 1544. Andere bronnen gaan
ervan uit dat de librettist Johann Horn zelf is. Het lied ontvouwt de komst van
de Heer in een drievoudige tijdsmodus: “Is gekomen” (vers 1), “komt vandaag
ook” (vers 2), “zal komen” (vers 7). In het begin wordt de komst van de Heer in
armoede op aarde beschreven als die van de bevrijder en verlosser. De oproep
tot bekering (vers 2) wordt gevolgd door de belofte van vergeving aan hen die in
vertrouwen naderen (vers 3), die de sacramenten als een geschenk ontvangen
(vers 4) en die, met het oog op een vreugdevol “vertrek van hier” (gekoppeld
aan vers 9 “daarin vertrekken”), op weg gaan naar het Laatste Oordeel (vers 5).
Strofe 6 tot en met 9 beschrijven het Laatste Oordeel. De melodie is van de Broedergemeenten
1501/1531.
1. Gottes Sohn ist kommen
Uns allen zu frommen
Hier auf diese Erden
In armen Gebärden,
Dass er uns von Sünde
Freiet und entbinde.
2. Er kommt auch noch heute
Und lehret die Leute,
Wie sie sich von Sünden
Zur Buß sollen wenden,
Von Irrtum und Torheit
Treten zu der Wahrheit.
3. Die sich sein nicht schämen
und sein' Dienst annehmen
Durch ein' rechten Glauben
Mit ganzem Vertrauen,
Denen wird er eben
Ihre Sünd vergeben.
4. Denn er tut ihn' schenken
In den Sakramenten
Sich selber zur Speisen,
Sein Lieb zu beweisen,
Dass sie sein genießen
In ihrem Gewissen.
5. Die also fest gläuben
Und beständig bleiben,
Dem Herren in allem
Trachten zu gefallen,
Die werden mit Freuden
Auch von hinnen scheiden.
6. Denn bald und behende
Kommt ihr letztes Ende;
Da wird er vom Bösen
Ihre Seel erlösen
Und sie mit sich führen
Zu der Engel Chören.
7. Wird von dannen kommen,
Wie dann wird vernommen,
Wenn die Toten werden
Erstehn von der Erden
Und zu seinen Füßen
Sich darstellen müssen.
8. Da wird er sie scheiden:
Seines Reiches Freuden
Erben dann die Frommen,
Doch die Bösen kommen
Dahin, wo sie müssen
Ihre Untugend büßen.
9. Ei nun, Herre Jesu,
Richt unsre Herzen zu,
Dass wir, alle Stunden
Recht gläubig erfunden,
Darinnen verscheiden
Zur ewigen Freuden.
Johann Horn (hymneschrijver) geboren: c1490 - Taus, Bohemen
overleden: 11 februari 1547 - Jungbunzlau. Johann Horn [ook Johannes Horn;
Tsjechisch: Jan Roh; Latijn: Johannes Cornu], was een bisschop van de
Böhmischen Brüder (Boheemse Broeders) een van de leiders van de
broedergemeenschap. Hij ontving zijn opleiding in de scholen van de Boheemse
broeders en leerde het ambacht van het linnen weven. Hoewel hij geen
theologische opleiding had ontvangen, werd hij op 15 augustus 1518 in
Leitomischlhe tot priester van de broederschap gewijd en werd hij hoofd van de
Brüdergemeinde in Weißwasser. Begin jaren 1520 woonde hij opnieuw in
Leitomischl, waar hij Michael Weisse ontmoette, die vanwege zijn lutherse geest
Wroclaw moest verlaten. Johann Horn hield zich ook bezig met de geschriften van
Martin Luther, wiens geschriften over de eredienst van het sacrament hij in het
Tsjechisch vertaalde. In mei 1522 en nog een keer in 1524 reisde hij samen met
Michael Weisse naar Wittenberg om Martin Luther persoonlijk te ontmoeten. Na de
dood van bisschop Lukas van Praag in 1528 werd Johann Horn in 1529 in Brandeis
op de Brüdersynode (broedersynode) gekozen tot een van de vier bisschoppen
(senioren), waar hem de zetel Jungbunzlau werd toegewezen. Op de
Brandeisersynode van 1532, waarop Jan Augusta als een van de vier bisschoppen
werd gekozen, ontving Johann Horn het rechterlijke ambt. Zo klom hij op tot de
leidende bisschop van de broederschap. Samen met Jan Augusta zette hij zich in
voor de aansluiting bij de Duitse Reformatie. In 1534 werd op zijn verzoek de
herdoop afgeschaft. In 1535 schreef hij samen met Jan Augusta een gewijzigde
Confessio, die de leer van de broederschap in twintig artikelen samenvat. Het
komt voor in de leer van de rechtvaardiging Martin Luther, die het voorwoord
schreef. In 1544 namen Johann Horn en twee andere broers de publicatie van de
tweede editie van het Deutschen Gesangbuchs der Böhmischen Brüder (Duitse
Liedboek van de Boheemse Broeders) over, waarvan de eerste editie in 1531 door
Michael Weiße in Jungbunzlau werd gepubliceerd. De tweede druk werd in
Neurenberg uitgegeven onder de titel "Gesangbuch Der Brüder in Behemen vnd
Merherrn, die man auß haß vnd neid Pickharden, Waldenses [et]c. nennet: Von
jnen auff ein neues (sonderlich vom Sacrament des Nachtmals) gebessert, und
etliche schöne neue Geseng hinzu gethan" (Het gezangboek van de broeders
in Behemen en Merherrn, die zij Pickharden, Waldenses [et]c. haten en benijden.
Naamgeving: Vanaf nu is er een nieuw (vooral van het sacrament van de nacht)
verbeterd en zijn er verschillende prachtige nieuwe gezangen toegevoegd). Van
de 181 gezangen kwamen er 149 uit de eerste druk. Het auteurschap van de nieuw
opgenomen 32 liederen kon tot nu toe niet worden vastgesteld. Horn was mogelijk
de auteur of op zijn minst de vertaler van veel van de 32 nieuwe hymnen in dit
boek. Het is ook mogelijk dat ze afkomstig waren van Michael Thamm, die de
leiding van de Brüdergemeinden Landskron en Fulnek had overgenomen van Michael
Weisse. Aan de andere kant wijst de hymnoloog Martin Rößler erop dat Horn zijn
poëtische vaardigheden als minderwaardig beschouwde aan die van Michael Weisse.
Rößler is van mening dat sommige van de nieuwe teksten afkomstig kunnen zijn
uit de nalatenschap van Michael Weisse die in 1534 stierf, in wiens
persoonlijke stijl ze naadloos pasten. Tijdens de synode van Jungbunzlau in
1546 keerde de broederschap terug naar de leer van haar overleden bisschop
Lukas van Praag. Zelfs Johann Horn zou spijt hebben gehad dat hij niet door het
lezen van Duitse boeken had beseft wat een hoog spiritueel goed de literatuur
van de broeders bevatte. Een jaar later stierf hij Jungbunzlau. Jan Augusta
volgde hem op in het ambt van rechter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten