Kritiek op Bach
Op 14 mei 1737 publiceerde Johann Adolph Scheibe in zijn tijdschrift Der critische Musikus een gewichtige kritiek op Bachs manier van componeren. Dit lijkt een zware klap voor Bach te zijn geweest. Kennelijk op zijn aandringen reageerde de Leipzigse docent retorica Johann Abraham Birnbaum met een verweer, gedrukt in januari 1738, dat Bach verspreidde onder zijn vrienden en kennissen. De affaire ontwikkelde zich tot een publieke controverse, waarvan de literaire uitvoering, althans, pas in 1739 werd opgeschort na verdere polemische geschriften van J.A. Scheibe en Birnbaum. J.A. Scheibe erkende Bachs buitengewone vaardigheid als uitvoerder op het orgel en het klavecimbel, maar bekritiseerde zijn composities scherp, bewerend dat Bach ‘door zijn bombastische en ingewikkelde procedures hun natuurlijkheid beroofde en hun schoonheid verdoezelde door een overdaad aan kunst’. Birnbaums niet bijzonder bekwame antwoorden falen in het herkennen van het ware probleem, dat ligt in een botsing van onverzoenlijke stilistische idealen. Niettemin doen zijn bespreking van natuurlijkheid en kunstmatigheid in Bachs stijl, en zijn definitie van harmonie als een opeenstapeling van contrapunt, enkele belangrijke uitspraken over de premissen en het unieke karakter van Bachs compositiekunst, en Bach zelf moet bij de formulering ervan betrokken zijn geweest. Dit is vooral duidelijk in de manier waarop ‘de aard van de muziek’ wordt weergegeven, met verwijzingen naar biografische details (zoals de uitdaging aan Marchand) en expliciete vermelding van componisten en werken in Bachs bibliotheek (G.P.d. Palestrina, Antonio Lotti en Nicolas de Grigny). De controverse smeulde nog enkele jaren voort. Ook Mizler schudde een lans, wijzend op ‘de nieuwste smaak’ in Bachs cantatestijl (‘zo goed weet onze kapelmeester zich aan te passen aan zijn luisteraars’). Uiteindelijk klom J.A. Scheibe naar beneden, met een verzoenende recensie (1745) van het Italiaanse Concerto waarin hij zich op knappe wijze verontschuldigde (‘Ik heb deze grote man onrecht aangedaan’).In oktober 1739 hervatte Bach de leiding van het collegium musicum, dat inmiddels onder de leiding stond van C.G. Gerlach (organist aan de Neukirche en leerling van Bach). Een compositie voor de verjaardag van de keurvorst (7 oktober; de muziek is verloren gegaan) dateert uit deze tijd, maar het lijkt erop dat Bachs ambities en activiteiten in verband met de 'ordinaire' en 'extraordinaire' concerten aanzienlijk zijn verminderd. Er waren weinig uitvoeringen van felicitatiecantates, en dit waren waarschijnlijk allemaal herhalingen van eerdere werken. Er zijn echter geen tekenen dat Bachs belangstelling voor instrumentale ensemblemuziek verslapte; het onderging in ieder geval een zekere opleving en hij bleef gedurende de jaren dertig van de achttiende eeuw gestaag kamermuziek produceren.
Bach trok zich in 1741 opnieuw terug uit het collegium musicum. Met de dood van koffiehuiseigenaar Gottfried Zimmermann (30 mei 1741) had het collegium zijn landheer en organisator verloren, en zonder hem kon het niet lang voortbestaan, althans zoals het vroeger had gedaan. tot nu toe gelopen. Tekenen van verminderde activiteit zijn terug te vinden tot 1744, en het is mogelijk dat Bach tot dat jaar nog steeds van tijd tot tijd overuitvoeringen voorspelde. Het collegium had veertig jaar lang een belangrijke bijdrage geleverd aan het muziekleven in Leipzig, zowel met als zonder Bachs leiding, en zelfs de ondergang ervan was niet zonder gevolgen voor de toekomst. Zowel in zijn functie als in zijn lidmaatschap diende het om de weg vrij te maken voor een nieuw brandpunt in het burgerlijke muziekleven, het Grosses Concert, opgericht in 1743 naar het voorbeeld van het Parijse Concert Spirituel en voorbestemd om de directe voorloper te worden van de Gewandhaus-concerten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten