BWV 340 'Herzlich lieb hab' ich dich, o Herr' (in C major)
Tekst: Martin Schalling (1569)
Melodie: Straatsburg 1577
"Herzlich lieb hab ich dich, o Herr", werd
geschreven door Martin Schalling in Amberg in 1569 en voor het eerst gedrukt in
1571. De hymne heeft 3 strofen en wordt vaak gebruikt voor begrafenissen, met
name de 3e en laatste strofe, Ach, Herr, laß dein' lieb' Engelein/ Am letzten
End' die Seele mein/ In Abrahams Schoß tragen! Het is gebaseerd op de Psalmen18
en 73.
Het eerste thema van de hymne is de liefde voor God en de naaste, volgens het
Grote Gebod. Schalling nam gedachten op
uit Psalmen 18:3. De hymne wordt beschouwd als een Sterbelied , aangezien
Schalling in de laatste strofe de overgangsposten na de dood uitdrukte, volgens
de Lutherse leer zoals die in de 17e eeuw werd begrepen. De ziel wordt gezien
als gedragen door engelen naar Abrahams schoot, volgens Lucas 16:22, het
lichaam transformeert in het graf, en staat op de laatste dag ("am
Jüngsten Tage") op om herenigd te worden met de ziel. De laatste regel is
"Ich will dich preisen ewiglich!". De derde strofe komt uit het slot van de Johannes Passion.
"Herzlich lieb hab ich dich, o Herr" is onderdeel
van het huidige Duitse protestantse gezangboek Evangelisches Gesangbuch (EG)
onder nummer 397.
Herzlich
lieb hab' ich dich, o Herr,
Ich bitt', woll'st sein von mir nicht fern
Mit deiner Gut' und Gnaden.
Die ganze Welt nicht freuet mich,
Nach Himmel und Erd' nicht frag' ich,
Wenn ich nur der kann haben;
Und wenn mir gleich mein Herz zerbricht,
So bist doch du mein' Zuversicht,
Mein Teil und meines Herzens Trost,
Der mich durch sein Blut hat erlöst.
Herr Jesu Christ,
Herr Jesu Christ, mein Gott und Herr,
In Schanden laß mich nimmermehr!
Herzlich lieb hab' ich dich, o Herr,
Ich bitt', woll'st sein von mir nicht fern
Mit deiner Gut' und Gnaden.
Die ganze Welt nicht freuet mich,
Nach Himmel und Erd' nicht frag' ich,
Wenn ich dich nur kann haben;
Und wenn mir gleich mein Herz zerbricht,
So bist doch du mein' Zuversicht,
Mein Teil und meines Herzens Trost,
Der mich durch sein Blut hat erlöst.
Herr Jesu Christ,
Herr Jesu Christ, mein Gott und Herr,
In Schanden laß mich nimmermehr!
Ach, Herr, laß dein' lieb' Engelein
Am letzten End' die Seele mein
In Abrahams Schoß tragen!
Der Leib in sein'm Schlafkämmerlein
Gar sanft, ohn' ein'ge Qual und Pein,
Ruh' bis am Jüngsten Tage.
Alsdenn vom Tod erwecke mich
Daß meine Augen sehen dich
In aller Freud', o Gottes Sohn,
Mein Heiland und mein Gnadenthron!
Herr Jesu Christ,
Erhöre mich, erhöre mich,
Ich will dich preisen ewiglich!
Martin Schalling (hymneschrijver), geboren: 21 april 1532 -
Straatsburg, Pommeren, overleden: 19 december 1608 – Neurenberg.
Martin Schalling begon zijn studie in Wittenberg in 1550 en werd een van
Melanchthons favoriete leerlingen. Hij was ook een intieme vriend van Nikolaus
Selnecker.
Nadat hij in 1550 zijn M.A.-graad had behaald, gaf hij een tijdje les in
Wittenberg en in 1554 werd hij geroepen tot het ambt van diaconus van
Regensburg. Al snel kreeg hij echter het ongenoegen van bisschop Gallus, die de
leringen van Mathias Flacius steunde. Toen Schalling in zijn preken Flacius
aanviel, werd hij in 1558 gedwongen af te
treden. Hij werd naar Amberg geroepen, maar moest opnieuw aftreden, ditmaal
vanwege zijn verzet tegen de calvinistische opvattingen van keurvorst Friedrich
III. Friedrichs zoon, de latere keurvorst Ludwig van Saksen, die luthers was,
riep Schalling in 1576 terug naar Amberg en maakte hem tot hofpredikant en
superintendent. Na Friedrichs dood, datzelfde jaar, werd hij tot algemeen
superintendent van Oberphalz en hofpredikant van Heidelberg benoemd. Een paar
jaar later viel hij echter in ongenade bij de keurvorst en moest hij zijn ambt
neerleggen, ditmaal omdat hij weigerde de Formula of Concord te accepteren,
omdat dit document, naar zijn mening, onrechtvaardige aanvallen op de
volgelingen van Melanchthon bevatte. Voor deze actie werd hij verbannen van het
hof in Heidelberg, en nadat hij van 1580 tot maart 1583 in zijn huis in Amberg
had gezeten, werd hij uiteindelijk van zijn ambten ontheven. In 1585 werd
Schalling opgeroepen tot het pastoraat van Neurenberg, waar hij diende totdat
hij een paar jaar later zijn gezichtsvermogen verloor.
Schalling was geen man van strijd. Maar de bittere doctrinaire controverses van
die periode leidden de kerk af, en de predikanten werden, vaak tegen hun wil,
in de strijd meegezogen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten