BWV 367 'In allen meinen Taten' (in C majeur)
Tekst: Paul
Fleming (1642)
Melodie: Johann
Quirsfeld (1679)
(verzen in vetgedrukte letters door Bach gezet)
In allen meinen Taten
laß ich den Höchsten raten,
der alles kann und hat;
er muß zu allen Dingen,
soll's anders wohl gelingen,
selbst geben Rat und Tat.
Nichts ist es spät und frühe
um alle meine Mühe,
mein Sorgen ist umsonst;
er mag's mit meinen Sachen
nach seinem Willen machen,
ich stell's in seine Gunst.
Es kann mir nichts geschehen,
als was er hat ersehen
und was mir selig ist.
Ich nehm es, wie er's gibet;
was ihm von mir beliebet,
dasselbe hab auch ich erkiest.
Ich traue seiner Gnaden,
die mich vor allem Schaden,
vor allem Übel schützt;
leb ich nach seinen Sätzen,
so wird mich nichts verletzen,
nichts fehlen, was mir ewig nützt.
Er wolle meiner Sünden
in Gnaden mich entbinden,
durchstreichen meine Schuld;
er wird auf solch Verbrechen
nicht stracks das Urteil sprechen
und haben noch mit mir Geduld.
Leg ich mich späte nieder,
Erwache frühe wieder,
Lieg und ziehe fort,
In Schwachheit und in Banden,
Und was mir stößt zuhanden,
So tröstet mich sein Wort.
Hat er es denn beschlossen,
So will ich unverdrossen
An mein Verhängnis gehn!
Kein Unfall unter allen
Soll mir zu harte fallen,
Ich will ihn überstehn.
Ihm hab ich mich ergeben
zu sterben und zu leben,
sobald er mir gebeut;
es sei heut oder morgen,
dafür laß ich ihn sorgen,
er weiß allein die rechte Zeit
So sei nun, Seele, deine
und traue dem alleine,
der dich geschaffen hat.
Es gehe, wie es gehe,
dein Vater in der Höhe,
der weißt zu allen Rat.
Paul Fleming (hymneschrijver), geboren: 1609 - Saksen, overleden:
1640 – Hamburg.
Paul Fleming was de belangrijkste dichter van zijn tijd, na Martin Opitz, en in
echt poëtisch genie, in waarheid en diepgang van gevoel, overtrof hij hem. Toch
was Fleming tijdens zijn leven maar weinig bekend, en hijzelf beschouwde Opitz
met een bijna afgodische eerbied.
Paul Fleming was van geboorte een Saks, de zoon van rijke ouders; en hoewel hij
geneeskunde als zijn beroep aannam, lijkt hij van deze inkomsten niet
afhankelijk te zijn. Hij had een energiek en vurig temperament, en een
enthousiaste liefde voor zijn land en de zaak van de evangelische religie,
waaraan hij vaak uitdrukking geeft in zijn gedichten. De liefde voor avontuur
en de hoop om zijn land een goede dienst te bewijzen, brachten hem ertoe zich
aan te sluiten bij een ambassade die eerst naar Moskou werd gestuurd en later
via Astrachan naar Isfahan, een expeditie die in die tijd zeven jaar duurde en
hem in een ongelooflijk aantal gevaren en ontberingen bracht. Hij keerde in
1639 terug naar Hamburg en stierf het jaar daarop, zoals zoveel van zijn
tijdgenoten, in de bloei van zijn kunnen, want hij was pas eenendertig.
Blijkbaar had Paul Fleming een scherp oog voor natuurlijke schoonheid en hij schrijft charmante beschrijvingen van scènes die hij tijdens zijn lange reis zag, evenals zoete en tedere liederen over liefde en vriendschap; maar er wordt een zweem van droefheid over hen geworpen door zijn verdriet om zijn land en de bittere spijt die hij voelde dat hij het in de problemen had achtergelaten, voor reizen die niet de verwachte resultaten opleverden. Een van zijn hymnen, geschreven tijdens deze reis, is een klassieke in Duitsland. Het is: "Waar ik ook ga, wat mijn taak ook is, ik vraag de raad van mijn God."
Johann Quirsfeld (Componist), geboren: 22 juli 1642 -
Dresden, Saksen, overleden: 18 juni 1686 - Pirna, nabij Dresden, Saksen.
Johann [Johannes] Quirsfeld was een Duitse componist, Kantor, schrijver van
muziek en geestelijke. Hij studeerde aan de Universität Wittenberg, waar hij
filosofie studeerde en een masterdiploma in filosofie behaalde.
Johann Quirsfeld werkte als Kantor van St. Marien, de belangrijkste kerk in
Pirna, van 1670 tot aan zijn dood, en bij de Kollege der Dritten Klasse op de
school in Pirna. Na een paar jaar succesvol werk werd hij in 1679 benoemd tot
diaken in Pirna, een lid van de geestelijkheid, en werd vervolgens gepromoveerd
tot aartsdiaken.
Johann Quirsfeld schreef verschillende theologische educatieve boeken over het
evangelie. Grotere bekendheid verwierf hij echter door de publicatie van een
muziekleerboek, waarin hij zijn praktische ervaringen als kantor vastlegde en
dat door zijn tijdgenoten goed werd ontvangen. De titel van dit leerboek was
Breviarium musicum (Pirna, 1675), is een elementair zanghandboek voor
schoolgebruik; solmisatie wordt nog steeds behandeld, maar Quirsfeld
accepteerde ook het gebruik van letternamen voor noten zoals bepleit door
Ambrosius Profe in zijn Compendium musicum (1641). Enkele jaren voor zijn dood
publiceerde Martin Gabriel Hübner in Dresden in 1683 een tweede editie van dit
leerboek. Voor deze tweede editie voegde Quirsfeld 12 tweestemmige canons toe
aan de muzikale appendix, die oorspronkelijk bestond uit 12 fuga's in de 12
modi. Na zijn dood volgden nog drie edities, de laatste in 1717.
Johann Quirsfeld schreef ook een koorboek getiteld Geistlicher Harfenklang auf
zehn Saiten u. s. w., dat meer dan 1000 liederen bevat,
is slechts een paar gewöhnlichen melodieën en Kirchen-collecten u. S. w. Het
verscheen in 1679 in Leipzig. Ook het werk Aurifodina mathematica de sono,
gedrukt in Leipzig in 1675, wordt aan hem toegeschreven. In 1689 verscheen ook
zijn Geistlicher Myrrhen-Garten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten